peak performance
in tax consultancy

 
Home > Belastingverdragen > Maleisië

Belastingverdrag Maleisië

innovative_tax

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 07-03-1988
Geldend van 19-10-2010 t/m heden

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

(authentiek: nl)

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en

de Regering van Maleisië,

de wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  1. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

(a) in Nederland:

(i)   de inkomstenbelasting,

(ii)  de loonbelasting,

(iii) de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965,

(iv) de dividendbelasting,

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

(b) in Maleisië:

(i)   de "income tax and excess profit tax" (inkomstenbelasting en overwinstbelasting),

(ii)  de "supplementary income taxes, that is, tin profits tax, development tax and timber profits tax" (aanvullende inkomstenbelastingen, te weten belasting op winst uit de winning van tin, ontwikkelingsbelasting en belasting op winst uit bosbouw), en

(iii) de „petroleum income tax” (belasting op inkomsten uit de winning van aardolie),

 (hierna te noemen: „Maleisische belasting”).

 

  1. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die door elk van de Staten na de datum van ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteit van de ene Staat deelt de bevoegde autoriteit van de andere Staat alle belangrijke wijzigingen mede, die in de wetgeving van de betrokken Staat zijn aangebracht met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij de context anders vereist:

(a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Maleisië, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Maleisië;

(b) omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

(c)  betekent de uitdrukking „Maleisië” de Federatie van Maleisië, daaronder begrepen elk gebied dat aan de territoriale wateren van Maleisië grenst en dat in overeenstemming met het internationale recht door de wetgeving van Maleisië inzake het continentaal plat is of nog zal worden aangewezen als een gebied waarbinnen de rechten van Maleisië met betrekking tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, levend of niet levend, van de zeebodem en de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren worden uitgeoefend;

(d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen die voor de belastingheffing als een persoon wordt behandeld;

(e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

(f)  betekenen de uitdrukking „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de ander Staat;

(g) betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een van de Staten, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;

(h) betekent de uitdrukking „onderdaan”:

(i)   iedere natuurlijke persoon die het staatsburgerschap of de nationaliteit van een van de Staten bezit;

(ii)  iedere rechtspersoon, vennootschap, vereniging en ieder andere eenheid die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;

(i)   betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

(i)   in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

(ii)  in Maleisië de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

 

  1. Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis die deze uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4. Inwoners

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten”:

(a) wat Nederland betreft, een persoon die inwoner van Nederland is voor de toepassing van de Nederlandse belasting; en

(b) wat Maleisië betreft, een persoon die inwoner van Maleisië is voor de toepassing van de Maleisische belasting.

 

  1. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

(a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

(b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

(c)  indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

(d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

(a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

(b) een filiaal;

(c)  een kantoor;

(d) een fabriek;

(e) een werkplaats, en

(f)  een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen, daaronder begrepen hout- en andere bosbouwprodukten, worden gewonnen;

(g) een landbouwbedrijf of plantage;

(h) een installatie of bouwsel gebruikt voor de exploratie van natuurlijke rijkdommen.

 

  1. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat eveneens de plaats van uitvoering van een bouwwerk, constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of daarmee in verband staande werkzaamheden van toezichthoudende aard, doch alleen indien de duur van de uitvoering van dat bouwwerk of van die werkzaamheden een tijdvak van zes maanden overschrijdt.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht, indien:

(a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

(b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

(c)  een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

(d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

(e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het verstrekken van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

(f)  een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters (a) tot en met (e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

 

  1. Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid - in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in de eerstbedoelde Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot elke werkzaamheid die die persoon voor de onderneming verricht, indien de persoon:

(a) een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in de eerstbedoelde Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden, genoemd in het vierde lid, welke, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of

(b) zulk een machtiging niet bezit, maar gewoonlijk in de eerstbedoelde Staat een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de onderneming.

 

  1. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een van de Staten te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen, tenzij deze vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zaken doet voor die onderneming zelf of voor die onderneming en andere ondernemingen die zij beheerst of door welke zij wordt beheerst.
  2. Alleen de omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6. Inperking van belastingvermindering

  1. Indien in deze Overeenkomst (al dan niet onder andere voorwaarden) wordt bepaald dat in een van de Staten geheel of gedeeltelijk vermindering van belasting over bepaalde inkomsten moet worden verleend en ingevolge de in de andere Staat geldende wetgeving die inkomsten niet voor het volle bedrag aan belasting onderworpen zijn, doch slechts voor zover die inkomsten naar de andere Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, wordt de vermindering die de eerstbedoelde Staat ingevolge deze Overeenkomst moet verlenen, slechts toegepast op het gedeelte van de inkomsten dat naar die andere Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen:

Met dien verstande dat indien –

(a) in overeenstemming met de voorafgaande bepalingen van dit artikel vermindering aanvankelijk niet is toegestaan in de eerstbedoelde Staat met betrekking tot bepaalde inkomsten; en

(b) die inkomsten vervolgens zijn overgemaakt naar of ontvangen in de andere Staat en op grond daarvan aan belasting zijn onderworpen in die andere Staat,

 

de eerstbedoelde Staat, met inachtneming van elke alsdan van kracht zijnde wetgeving, die de termijn beperkt waarbinnen en de wijze bepaalt waarop een teruggave van belasting plaatsvindt, belastingvermindering verleent met betrekking tot die inkomsten in overeenstemming met de van toepassing zijnde bepalingen van deze Overeenkomst.

  1. De bepalingen van hoofdstuk III van deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op personen die gerechtigd zijn tot enig bijzonder belastingvoordeel op grond van:

(a) een wet van een van de Staten aangewezen in een nota-wisseling tussen de Staten; of

(b) een in wezen gelijksoortige wet die nadien tot stand is gekomen.

 

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 7. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten uit onroerende goederen die in de andere Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat waar de goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, olie- of gasbronnen, steengroeven en andere plaatsen waar natuurlijke rijkdommen of hout- en andere bosbouwprodukten worden gewonnen. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten die zijn verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen, gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 8. Winsten of andere voordelen uit ondernemingen

  1. De winsten of andere voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de winsten of andere voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Onder voorbehoud van het bepaalde in het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de winsten of andere voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de winsten of andere voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die aftrekbaar zouden zijn, indien de vaste inrichting een onafhankelijke onderneming was, voorzover zij redelijkerwijs aan de vaste inrichting zijn toe te rekenen, zulks ongeacht of zij zijn gemaakt in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, of elders.
  4. Indien de beschikbare gegevens ontoereikend zijn om te bepalen welke inkomsten of voordelen aan de vaste inrichting moeten worden toegerekend, beletten de bepalingen van dit artikel in geen enkel opzicht de toepassing van enige wettelijke bepaling van een Staat met betrekking tot de vaststelling van de belastingaanslag van een persoon aan de hand van een schatting, mits het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel vervatte beginselen.
  5. Geen winsten of andere voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
  6. Indien in de winsten of andere voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 9. Zeevaart en luchtvaart

  1. Winsten of andere voordelen van een onderneming van een van de Staten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Het bepaalde in het eerste lid is ook van toepassing op winsten of andere voordelen, verkregen uit hoofde van een deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal geëxploiteerd agentschap.

Artikel 10. Gelieerde ondernemingen

  1. Indien

(a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

(b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle winsten of andere voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 11. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een inwoner van Maleisië, mogen echter ook in Nederland overeenkomstig de Nederlandse wetgeving worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden. Indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden evenwel een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mag Nederland geen belasting heffen op de dividenden.

De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit lid.

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Maleisië aan een inwoner van Nederland die daarvan de uiteindelijke gerechtigde is, zijn vrijgesteld van elke belasting in Maleisië die geheven wordt ter zake van dividenden naast de belasting die geheven wordt ter zake van de winsten of andere voordelen van het lichaam, met dien verstande dat dit lid in geen enkel opzicht de bepalingen van de wetgeving van Maleisë aantast op grond waarvan de belasting met betrekking tot dividend betaald door een lichaam dat inwoner van Maleisië is en waarvan de belasting van Maleisië is of wordt geacht te zijn ingehouden, mag worden aangepast overeenkomstig het bij het aanslagjaar van Maleisië behorende belastingtarief dat onmiddellijk volgt op dat waarin het dividend werd betaald.
  2. De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten of andere voordelen waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking “dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.
  4. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, winsten of andere voordelen verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winsten of andere voordelen van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winsten of andere voordelen van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winsten of andere voordelen geheel of gedeeltelijk bestaan uit winsten of andere voordelen die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 12. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid is interest, betaald aan of overgemaakt naar een inwoner van Nederland, hetzij door een persoon die bevoegd is in Maleisië het bankbedrijf uit te oefenen, hetzij uit hoofde van een goedgekeurde of langlopende lening, vrijgesteld van Maleisische belasting.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
  5. De uitdrukking ”interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
  6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.
  7. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of staatsrechtelijk orgaan daarvan, of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  8. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
  9. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is de Regering van een van de Staten vrijgesteld van belasting in de andere Staat der zake van interest, verkregen door de Regering uit die andere Staat. Voor de toepassing van deze bepaling betekent de term „Regering”:

(a) wat Nederland betreft, de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip van:

(i)   de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen;

(ii)  de staatsrechtelijke organen daarvan;

(iii) de Nederlandse Bank;

(iv) de Nederlandse Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. en de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.;

(v)  die instellingen, die geheel eigendom zijn van de Regering an het Koninkrijk der Nederlanden of van de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen, zoals te eniger tijd tussen de oegde autoriteiten van de Staten wordt overeengekomen.

(b) wat Maleisië betreft, de Regering van Maleisië, met inbegrip van:

(i)   de regering van de staten;

(ii)  de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen;

(iii) de staatsrechtelijke organen daarvan;

(iv) de „Bank Negara Malaysia”;

(v)  die instellingen die geheel eigendom zijn van de Regering van Maleisië of de regeringen van de staten of de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen, zoals te eniger tijd tussen de bevoegde autoriteiten van de Staten wordt overeengekomen.

 

Artikel 13. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting 8 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid zijn goedgekeurde industriële royalty's - zoals omschreven in het zevende lid van dit artikel - die worden verkregen uit Maleisië door een inwoner van Nederland, vrijgesteld van Maleisische belasting.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
  5. Royalty's die door een inwoner van Nederland worden verkregen en bestaan uit opbrengsten van filmverhuur die in Maleisië onderworpen zijn aan rechten ter zake van de verhuur van bioscoopfilms, zijn niet onderworpen aan Maleisische belasting.
  6. De term „royalty's” zoals gebezigd in dit artikel, betekent betalingen van welke aard ook als vergoeding voor:

(a) het gebruik van, of van het recht van gebruik van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of een model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, een auteursrecht op een werk op het gebied van de wetenschap, of voor het gebruik of het recht van gebruik van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap;

(b) het gebruik van, of het recht van gebruik van bioscoopfilms of beeld- en geluidsbanden voor radio- en televisie-uitzendingen, of een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde of kunst.

 

  1. De term „goedgekeurde industriële royalty's” betekent royalty's, zoals omschreven in onderdeel (a) van het zesde lid, die zijn goedgekeurd en gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van Maleisië als vergoedingen die bijdragen tot de industriële ontwikkeling in Maleisië en die betaald worden door een onderneming die zich geheel of hoofdzakelijk bezighoudt met activiteiten die vallen binnen een van de volgende categorieën:

(a) fabricage, montage, bewerking of verwerking;

(b) constructiewerkzaamheden, weg- en waterbouwkunde of scheepsbouw; of

(c)  elektriciteitsvoorziening, waterkrachtenergie, gas of watervoorziening.

 

  1. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.
  2. Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of staatsrechtelijk orgaan daarvan, of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  3. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13A. Technische vergoedingen

  1. Technische vergoedingen afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze technische vergoedingen mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de technische vergoedingen is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
  3. 10 percent van het brutobedrag van de technische vergoedingen voor betalingen die op of na 1 januari 1990 maar voor 1 januari 1996 zijn gedaan; en
  4. 8 percent van het brutobedrag van de technische vergoedingen voor betalingen die zijn gedaan op of na 1 januari 1996.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De uitdrukking „technische vergoedingen” zoals gebezigd in dit artikel, betekent betalingen van welke aard ook aan enig persoon, anders dan een werknemer van de persoon die de betaling doet, voor enige dienst van technische, bestuurlijke of raadgevende aard.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de technische vergoedingen, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de technische vergoedingen afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat persoonlijke arbeid verricht, en de technische vergoedingen tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot de persoonlijke arbeid behoren. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 8 of artikel 15 van toepassing.
  4. Technische vergoedingen worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien de schuldenaar die Staat zelf, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk orgaan daarvan, of een inwoner is van die Staat. Indien evenwel de persoon die de technische vergoedingen betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor de verplichting tot het betalen van de technische vergoedingen, was aangegaan, en deze technische vergoedingen ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze technische vergoedingen geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde technische vergoedingen, om welke reden dan ook, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 14. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals bedoeld in artikel 7 en die zijn gelegen in de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen die uit de vervreemding van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren, voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen, inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 15. Persoonlijke arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19, 20 en 21 zijn beloningen verkregen door een natuurlijke persoon, die inwoner is van een van de Staten ter zake van persoonlijke arbeid, daaronder begrepen arbeid verricht uit hoofde van een vrij beroep, slechts in die Staat belastbaar, tenzij de arbeid in de andere Staat wordt verricht. Indien de arbeid aldaar wordt verricht, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een natuurlijke persoon, die inwoner is van een van de Staten ter zake van in de andere Staat verrichte persoonlijke arbeid, daaronder begrepen arbeid verricht uit hoofde van een vrij beroep, slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

(a) de genieter in die andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende kalenderjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

(b) de beloning wordt betaald door of namens een persoon die geen inwoner van die andere Staat is, en

(c)  de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de natuurlijke persoon of zijn werkgever, naar gelang van het geval, heeft in die andere staat.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
  2. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van een van de Staten, in die Staat worden belast.

Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

Directeursbeloningen (directors' fees) en andere beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 15 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisieartiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.
  2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of de sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 8 en 15, worden belast in de Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op beloningen of voordelen, op salarissen, lonen en andere soortgelijke inkomsten, verkregen uit werkzaamheden die door een artiest of sportbeoefenaar worden verricht in een van de Staten, indien zijn bezoek aan die Staat in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Staat of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 18. Pensioenen

  1. Onder voorbehoud van het bepaalde in het tweede en vierde lid van artikel 19 zijn pensioenen of andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking of lijfrenten afkomstig uit de ene Staat en betaald aan een inwoner van de andere Staat, slechts in die andere Staat belastbaar.
  2. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, die tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19. Overheidsfuncties

1.

(a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk orgaan daarvan aan een natuurlijke persoon terzake van diensten, bewezen aan die Staat, dat onderdeel, lichaam of orgaan, mogen slechts in die Staat worden belast.

(b) Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:

(i)   onderdaan is van die Staat; of

(ii)  niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

 

  1. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of staatsrechtelijk orgaan daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten, bewezen aan die Staat, onderdeel, lichaam of orgaan, mogen in die Staat worden belast.
  2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een staatsrechtelijk orgaan daarvan.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing met betrekking tot beloningen of pensioenen betaald door, wat Maleisië betreft, "the Bank Negara Malaysia", de "Malaysian Industrial Development Authority", de "Tourist Development Corporation" en andere instellingen die geheel staatseigendom zijn en overheidsfuncties vervullen, een en ander, zoals te eniger tijd wordt overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van de Staten.

Artikel 20. Hoogleraren en andere docenten

  1. Een natuurlijke persoon die op uitnodiging van een in een van de Staten gelegen universiteit, hogeschool, school of andere soortgelijke erkende onderwijsinstelling, die Staat bezoekt gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar uitsluitend met het doel onderwijs te geven of leiding te geven aan onderzoek of beide, aan zo'n onderwijsinstelling en die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaande aan dat bezoek inwoner was, van de andere Staat, is vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde Staat voor beloningen voor dat onderwijs of onderzoek ter zake waarvan hij aan belasting onderworpen is in de andere Staat.
  2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek in de eerste plaats wordt verricht voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of van bepaalde personen.

Artikel 21. Studenten en leerlingen

  1. Een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan de andere Staat, en die in die andere Staat tijdelijk verblijf houdt uitsluitend als student aan een erkende universiteit, hogeschool, school of andere soortgelijke erkende onderwijsinstelling in die andere Staat, of als een persoon die aldaar voor een beroep of bedrijf in opleiding is of een technische opleiding volgt, is gedurende een tijdvak van ten hoogste 5 jaar, te rekenen vanaf de datum, waarop hij in verband met dat bezoek voor de eerste maal in die andere Staat aankomt, vrijgesteld van belasting in die andere Staat op –

(a) alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding; en

(b) alle beloningen die een bedrag van 2500 Amerikaanse dollars niet overschrijden, voor persoonlijke diensten in die andere Staat bewezen ter aanvulling van de hem voor die doeleinden ter beschikking staande middelen.

 

  1. Een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan de andere Staat, en die in die andere Staat tijdelijk verblijf houdt om een studie te volgen, wetenschappelijk onderzoek te verrichten of een opleiding te verkrijgen, zulks enkel als genieter van een toelage, vergoeding of prijs, verleend door de Regering van een van beide Staten of door een instelling op het gebied van wetenschap, onderwijs, godsdienst of liefdadigheid, of op grond van een programma voor technische hulpverlening, waaraan de Regering van een van beide Staten deelneemt, is gedurende een tijdvak van ten hoogste 3 jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij in verband met dat bezoek voor de eerste maal in die andere Staat aankomt, vrijgesteld van belasting in die andere Staat op –

(a) het bedrag van deze toelage, vergoeding of prijs;

(b) alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding;

(c)  alle beloningen die een bedrag van 2500 Amerikaanse dollars niet overschrijden, ter zake van diensten in die andere Staat, mits de diensten worden verricht in verband met zijn studie, onderzoek of opleiding of daaruit voortvloeien.

 

  1. Een natuurlijke persoon, die inwoner is van een van de Staten onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan de andere Staat, en die in die andere Staat tijdelijk verblijf houdt uitsluitend als werknemer van, of krachtens een contract met, de Regering of een onderneming van de eerstbedoelde Staat enkel met de bedoeling technische ervaring of beroeps- of bedrijfservaring te verkrijgen, is gedurende een tijdvak van ten hoogste 12 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop hij in verband met dat bezoek voor de eerste maal in de andere Staat aankomt, vrijgesteld van belasting in die andere Staat op

(a) alle overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding; en

(b) alle beloningen die een bedrag van 2500 Amerikaanse dollars niet overschrijden, voor persoonlijke arbeid in die andere Staat verricht, mits die arbeid verband houdt met zijn studie of opleiding of daaruit voortvloeit.

 

  1. Voor de toepassing van dit artikel heeft de term „Regering” dezelfde betekenis als in het negende lid van artikel 12.

Artikel 22. Overige inkomsten

  1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar, zulks evenwel met dien verstande dat, indien dit inkomen afkomstig is uit bronnen binnen de andere Staat, dit inkomen ook in de andere Staat mag worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van dat inkomen niet overschrijden.
  2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen zoals omschreven in het tweede lid van artikel 7, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een van de Staten in de andere Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.

HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Maleisië mogen worden belast.
  2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 7, artikel 8, het zesde lid van artikel 11, het zesde lid van artikel 12, het achtste lid van artikel 13, het eerste en tweede lid van artikel 14, het eerste lid van artikel 15, artikel 16, artikel 19 en het tweede lid van artikel 22, van deze Overeenkomst in Maleisië mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld ingevolge de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
  3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor dividenden die zijn betaald uit het in onderdeel (a) van het vierde lid genoemde inkomen en die niet zijn vrijgesteld van Nederlandse belasting, en voor die bestanddelen van het inkomen welke volgens het tweede lid van artikel 12, het tweede lid van artikel 13, het tweede lid van artikel 13A, het vierde lid van artikel 15, artikel 17 en het eerste lid van artikel 22 van deze Overeenkomst in Maleisië mogen worden belast, alsmede voor interest waarop het derde lid van artikel 12, en royalty's waarop het derde lid van artikel 13 van toepassing is, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de Maleisische belasting op deze dividenden of de andere hiervoor genoemde bestanddelen van het inkomen, maar is niet groter dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
  4. Voor de toepassing van het derde lid wordt de uitdrukking „Maleisische belasting” op de dividenden of de andere in dat lid genoemde bestanddelen van het inkomen geacht de Maleisische belasting te omvatten die ingevolge de wetgeving van Maleisië en in overeenstemming met deze Overeenkomst betaald zou zijn op:

(a) het inkomen waaruit de dividenden zijn betaald, indien dat inkomen niet van Maleisische belasting vrijgesteld zou zijn geweest overeenkomstig:

(i)   „ons” 54A, 54B, 60A en 60B en „Schedule” 7A van de „Income Tax Act, 1967” van Maleisië, of

(ii)  de artikelen 22, 23, 29, 29A, 29B, 29C, 29D, 29E, 29F, 29G, 29H en 41B van de „Promotion of Investment Act 1986” van Maleisië voorzover deze betrekking hebben op de artikelen 21, 22, 26, 30KA en 30Q van de „Investment Incentives Act 1968” van Maleisië;
voorzover zij van kracht zijn op de datum van ondertekening van dit wijzigingsprotocol en niet zijn gewijzigd sinds die datum, of slechts zijn gewijzigd op ondergeschikte aspecten waardoor hun algemene karakter niet wordt aangetast;

(iii) andere bepalingen, die eventueel daarna in Maleisië worden ingevoerd, tot wijziging of aanvulling van de wetgeving betreffende de stimulering van investeringen, voor zover de bevoegde autoriteiten van de Staten het er over eens worden dat het gaat om bepalingen die in wezen gelijksoortig van aard zijn;
doch tot niet meer dan 25 procent van de dividenden die uit dat inkomen worden betaald;

(b) interest waarop het derde lid van artikel 12 van toepassing is, indien die interest niet in overeenstemming met dat lid vrijgesteld van Maleisische belasting zou zijn geweest, maar tot niet meer dan 10 percent van de interest;

(c)  goedgekeurde industriële royalty's waarop het derde lid van artikel 13 van toepassing is indien die royalty's niet in overeenstemming met dat lid vrijgesteld zouden zijn geweest van Maleisische belasting, maar tot niet meer dan 8 percent van de royalty's.

 

  1. Wat Maleisië betreft mag, met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Maleisië die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in een ander land dan Maleisië verschuldigd is, met Maleisische belasting (welke bepalingen het algemene beginsel van het hierna volgende niet mogen aantasten), de Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst, hetzij rechtstreeks hetzij door inhouding, verschuldigd is (met uitzondering, in het geval van dividend, van belasting die verschuldigd is over de winst waaruit het dividend wordt betaald) door een inwoner van Maleisië terzake van uit Nederlandse bronnen verkregen inkomsten die zowel in Nederland als in Maleisië aan belasting zijn onderworpen, worden verrekend met Maleisische belasting die over die inkomsten verschuldigd is, doch slechts tot een bedrag, overeenkomend met dat deel van de Maleisische belasting dat in verhouding tot de belasting over het totale in Maleisië belastbare inkomen is toe te rekenen aan deze inkomsten.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid en met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Maleisië die betrekking hebben op de verrekening van belasting die in Nederland verschuldigd is (welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten), wordt in het geval van dividend, betaald door een lichaam dat inwoner van Nederland is, aan een lichaam dat inwoner van Maleisië is en dat onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent van het aandelenkapitaal van eerstbedoeld lichaam bezit, bij de verrekening, behalve met de Nederlandse belasting op de dividenden, ook rekening gehouden met de Nederlandse vennootschapsbelasting die door het lichaam dat de dividenden betaalt, verschuldigd is over zijn winst.

HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen
  3. Behalve indien de bepalingen van artikel 10, het achtste lid van artikel 12, het tiende lid van artikel 13 of het zevende lid van artikel 13A, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven, betaald door een onderneming van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder de zelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat, mits in dergelijke gevallen voldaan is aan de voorwaarden van de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Staat.
  4. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing of daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat onder dezelfde omstandigheden en onder dezelfde voorwaarden zijn of kunnen worden onderworpen.
  5. Niets in dit artikel mag aldus worden uitgelegd dat:

(a) een Staat wordt verplicht aan natuurlijke personen die inwoner zijn van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent;

(b) Maleisië wordt verplicht aan onderdanen van Nederland die geen inwoner zijn van Maleisië bij de belastingheffing die persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen te verlenen, die ten tijde van de ondertekening van deze Overeenkomst door de wet slechts worden toegekend aan onderdanen van Maleisië, die geen inwoner zijn van Maleisië.

 

  1. In dit artikel heeft de uitdrukking „belastingheffing” betrekking op belastingen welke voorwerp zijn van deze Overeenkomst.

Artikel 25. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen twee jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen, ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst, in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen om dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Overeenkomstsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
  2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Overeenkomstsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
  3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een Overeenkomstsluitende Staat de verplichting opleggen:
  4. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of administratieve praktijk van die of van de andere Overeenkomstsluitende Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Overeenkomstsluitende Staat;
  6. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

 

  1. Indien inlichtingen worden verzocht door een Overeenkomstsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Overeenkomstsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Overeenkomstsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
  2. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Overeenkomstsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 27. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten en immuniteiten aan die diplomatieke en consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
  3. De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, op organen of functionarissen daarvan, noch op natuurlijke personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat en die in een van de Staten verblijven en in geen van beide Staten aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag na de datum waarop de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië langs diplomatieke weg nota's uitwisselen waarin zij elkaar mededelen dat het laatste is gedaan van al hetgeen nodig is om aan deze Overeenkomst verbindende kracht te verlenen in Maleisië en in Nederland, en deze Overeenkomst vindt daarna toepassing:

(a) wat Nederland betreft: voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari 1985 aanvangen;

(b) wat Maleisië betreft: voor het aanslagjaar, dat aanvangt op 1 januari 1986 en de opvolgende aanslagjaren.

 

Artikel 29. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht, doch elk van de Staten kan op of voor 30 juni van enig kalenderjaar na het jaar 1988 aan de andere Staat, langs diplomatieke weg, een schriftelijke kennisgeving van beëindiging zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn:

(a) wat Nederland betreft voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan:

(b) wat Maleisië betreft voor aanslagjaren die aanvangen op of na 1 januari in het tweede kalenderjaar, volgend op dat waarin deze kennisgeving is gedaan;

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Den Haag, de zevende maart 1988 in de Nederlandse, de Maleisische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Bij een verschillende uitleg is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) H. VAN DEN BROEK

Voor de Regering van Maleisië,

(w.g.) RAFIDAH

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

  1. Ad artikel 11

Indien, voor de toepassing van artikel VII van de Overeenkomst tussen de Regering van Maleisië en de Regering van de Republiek Singapore tot het Vermijden van Dubbele Belasting en het Voorkomen van het Ontgaan van Belasting met betrekking tot Belastingen naar het Inkomen, getekend in Singapore op 26 december 1968,

(a) een dividend betaald is door een lichaam

(i)   dat inwoner was van zowel Maleisië als Singapore, en de vergadering waarbij het dividend werd vastgesteld, gehouden werd in Maleisië; of

(ii)  dat inwoner was van Singapore en het lichaam ten tijde van de betaling van dat dividend heeft verklaard inwoner te zijn van Maleisië,
wordt het dividend geacht te zijn betaald door een lichaam dat inwoner was van Maleisië;

(b) een dividend is betaald door een lichaam

(i)   dat inwoner was van zowel Maleisië als Singapore, en de vergadering waarbij het dividend werd vastgesteld, gehouden werd in Singapore, of

(ii)  dat inwoner was, van Maleisië en het lichaam ten tijde van de betaling van dat dividend heeft verklaard inwoner te zijn van Singapore,

 

wordt het dividend geacht te zijn betaald door een lichaam dat geen inwoner was van Maleisië.

  1. Ad artikel 12

De uitdrukking „goedgekeurde lening” betekent elke lening of andere schuld die door de bevoegde autoriteit van Maleisië wordt goedgekeurd als zijnde aangegaan ten behoeve van de financiering van ontwikkelingsprojecten of de aankoop van kapitaalgoederen voor ontwikkelingsprojecten in Maleisië. De uitdrukking „langlopende lening" betekent elke aangegane lening of gedeponeerde geldsom, zoals omschreven in "Section 2" van de "Income Tax Act, 1967" van Maleisië.

III. Ad artikelen 11, 12, 13 en 13A

Indien belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 11, 12, 13 of 13A mag worden geheven, te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad artikel 16

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „bestuurder” of „commissaris” van een Nederlands lichaam slaat op personen, die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door elk ander bevoegd orgaan van dat lichaam en zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

  1. Ad artikel 19 en 23

Het is wel verstaan dat het bepaalde in het eerste lid van artikel 19 Nederland niet belet de bepalingen van het eerste en het tweede lid van artikel 23 van de Overeenkomst toe te passen.

  1. Ad Artikel 23
  2. Niettegenstaande artikel 23 van de Overeenkomst, zullen de bepalingen van het vierde lid van artikel 23 ophouden toepassing te vinden voor belastingjaren die op of na 1 januari 2006 aanvangen. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen echter in onderlinge overeenstemming besluiten tot het verlengen van de duur van de toepassing van de bepalingen van het vierde lid van artikel 23 voor belastingjaren die op of na 1 januari 2006 aanvangen.
  3. De bepalingen van het vierde lid van artikel 23 zijn niet van toepassing indien de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, of het recht of de eigendom ter zake waarvan de royalty's werden betaald, overeengekomen of overgedragen was met als voornaamste doel de voordelen van de bepalingen van het vierde lid van artikel 23 van de Overeenkomst te verkrijgen.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Den Haag, de zevende maart 1988 in de Nederlandse, de Maleisische en de Engelse taal zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Bij een verschillende uitleg is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(wg.) H. VAN DEN BROEK

Voor de Regering van Maleisië,

(wg.) RAFIDAH

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons