peak performance
in tax consultancy

 

Belastingverdrag Marokko

innovative_tax

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko tot [...] tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Rabat, 12-08-1977
Geldend van 10-06-1987 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

(authentiek: nl)

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en

De Regering van het Koninkrijk Marokko,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
  2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
  3. De bestaande belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:
  4. voor Nederland:

-    de inkomstenbelasting;

-    de loonbelasting;

-    de vennootschapsbelasting;

-    de dividendbelasting;

-    de vermogensbelasting;

 (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

  1. voor Marokko:

-    l'impôt agricole (de landbouwbelasting);

-    la taxe urbaine et les taxes y rattachées (de stedelijke belasting en de daarmede verband houdende belastingen);

-    l'impôt sur les bénéfices professionnels et la réserve d'investissement (de belasting op voordelen uit vrij beroep en de investeringsreserve);

-    le prélèvement sur les traitements publics et privés, les indemnités et émoluments, les salaires, les pensions et les rentes viagères (de heffing op overheids- en niet-overheidssalarissen, schadeloosstellingen en vergoedingen, lonen, pensioenen en lijfrenten) ;

-    la contribution complémentaire sur le revenu global des personnes physiques (de aanvullende heffing op het totale inkomen van natuurlijke personen);

-    la taxe sur les produits des actions ou parts sociales et revenus assimilés (de belasting op de opbrengst van aandelen of van vennootschappelijke rechten en daarmede gelijkgestelde inkomsten) ;

-    la taxe sur les produits de placements à revenu fixe (de belasting op de opbrengst van beleggingen met een vaste rentevoet);

 (hierna te noemen: „Marokkaanse belasting”).

 

  1. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  1. In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:
  2. betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Marokko, al naar het zinsverband vereist;
    betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Marokko;
  3. omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft (continentaal plat);
  4. betekent de uitdrukking „Marokko” het Koninkrijk Marokko en, indien in aardrijkskundige zin gebezigd, het grondgebied van Marokko alsmede het gebied dat grenst aan de territoriale wateren van Marokko en voor de belastingheffing als nationaal gebied wordt beschouwd en waarover Marokko in overeenstemming met het internationale recht zijn rechten met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en op hun natuurlijke rijkdommen kan uitoefenen (continentaal plat);
  5. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon en een lichaam;
  6. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt beschouwd;
  7. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
  8. betekent de uitdrukking „onderdanen”:
  9. alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;
  10. alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;
  11. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
  12. in Nederland: de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
  13. in Marokko: de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.

 

  1. Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van de Overeenkomst uitmaken.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.
  2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:
  3. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen) ;
  4. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
  5. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  6. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

 

  1. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
  2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  3. een plaats waar leiding wordt gegeven;
  4. een filiaal;
  5. een kantoor;
  6. een fabriek;
  7. een verkoopgelegenheid;
  8. een werkplaats;
  9. een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;
  10. de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur zes maanden overschrijdt.

 

  1. Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:
  2. gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen;
  3. een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  4. een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  5. een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  6. een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden, ten behoeve van de onderneming, die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

 

  1. Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het vijfde lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen voor de onderneming.
  2. Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
  3. De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet - hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze - stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  1. Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
  3. De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
  4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  1. De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
  2. Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
  3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten die, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, daaronder begrepen algemene uitgaven en kosten ten behoeve van die vaste inrichting.
  4. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
  2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

Indien

  1. een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat,
    of
  2. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

 

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen de voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 10. Dividenden

  1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  3. 10 percent van het bruto bedrag van de dividenden, indien de genieter een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits de verhouding tussen de beide lichamen niet in het leven is geroepen of wordt gehandhaafd in de eerste plaats met het doel het voordeel van dat verlaagde tarief te genieten;
  4. 25 percent van het bruto bedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De bepalingen van het eerste en tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.
  3. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, „parts de mine”, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.
  4. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  5. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11. Interest

  1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.
  2. Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  3. 10 percent van het bruto bedrag ervan voor interest betaald door een inwoner van een van de Staten aan een onderneming van de andere Staat;
  4. 25 percent van het bruto bedrag ervan in alle andere gevallen.

 

  1. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  2. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.
  3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  4. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de lening ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  5. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en dé schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter Zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty's

  1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
  2. Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het bruto bedrag ervan niet overschrijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
  4. De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms en beeldbanden voor televisie - van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, landbouw-, nijverheids-, en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van landbouw, nijverheid, handel of wetenschap, en vergoedingen voor economische of technische studies.
  5. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
  6. Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's als zodanig ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
  7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Beperking van de artikelen 10, 11 en 12

Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die zich op het grondgebied van een van de Staten bevinden, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen of vrijstellingen van belasting voorzien in de artikelen 10, 11 en 12, met betrekking tot uit die andere Staat afkomstige dividenden, interest en royalty's, indien die inkomsten in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.

Artikel 14. Vermogenswinsten

  1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de algemene vervreemding van de vaste inrichting (alleen of tezamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid.
  4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in de voorgaande leden zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
  5. De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de beide Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam dat inwoner is van.die Staat en waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld, indien die voordelen worden behaald door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 15. Zelfstandige arbeid

  1. Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar. Deze voordelen mogen echter in de andere Staat worden belast in de volgende gevallen:
  2. indien de belanghebbende in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend; of
  3. indien hij zijn werkzaamheden in de andere Staat verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken - daaronder begrepen de gewone arbeidsonder brekingen - die een totaal van 183 dagen gedurende een kalenderjaar te boven gaan.

 

  1. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 16. Niet-zelfstandige arbeid

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
  2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  3. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en
  4. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is; en
  5. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

 

  1. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer worden belast in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 17. Beheerders, bestuurders en commissarissen van vennootschappen

  1. Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van de raad van toezicht van een vennootschap op aandelen of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die inwoner is van Marokko, mogen in Marokko worden belast.
  2. Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van Marokko in zijn hoedanigheid van commissaris of bestuurder van een naamloze vennootschap of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.
  3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mogen de aldaar bedoelde beloningen die verkregen worden door personen die in een wezenlijke en vaste functie werkzaamheden verrichten in een vaste inrichting gevestigd in de andere Staat dan die waarvan het lichaam inwoner is, en ten laste waarvan de beloningen als zodanig komen, in de Staat van de vaste inrichting worden belast.

Artikel 18. Artiesten en sportbeoefenaars

  1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 15 en 16 mogen voordelen of inkomsten verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht.

Vorenstaande regel is eveneens van toepassing op voordelen of inkomsten verkregen door personen voor wier rekening de bovengenoemde werkzaamheden worden verricht of die deze organiseren.

  1. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten uit werkzaamheden die in een van de Staten worden verricht door een organisatie zonder winstoogmerk van de andere Staat of door personeelsleden daarvan, behalve indien deze laatsten voor eigen rekening handelen.

Artikel 19. Pensioenen

  1. Particuliere pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking zijn slechts in die Staat belastbaar.
  2. Overheidspensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten terzake van een vroegere dienstbetrekking mogen in beide Staten worden belast.

Artikel 20. Overheidsfuncties

  1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, mogen beloningen door een van de Staten of door een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een publiekrechtelijke rechtspersoon daarvan ter zake van bewezen diensten betaald aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat, in de eerstbedoelde Staat worden belast. Deze bepaling is echter niet van toepassing wanneer een dergelijke beloning wordt betaald aan onderdanen van de andere Staat. In dat geval is de ontvangen beloning slechts belastbaar in de Staat waarvan de genieter inwoner is.
  2. De bepalingen van de artikelen 16 en 17 zijn van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van werkzaamheden op het gebied van handel of nijverheid uitgeoefend door een van de Staten of door een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een publiekrechtelijke rechtspersoon van die Staat.

Artikel 21. Studenten

Een natuurlijke persoon die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aankomst in de andere Staat inwoner was van een van de Staten en die aldaar enkel als student aan een universiteit of een andere onderwijsinstelling of als leerling tijdelijk verblijft, is van de datum af waarop hij in het kader van dat verblijf voor de eerste keer in die andere Staat aankomt in die Staat vrijgesteld van belasting ter zake van:

  1. overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, en
  2. alle beloningen, gedurende een periode van niet meer dan vijf jaar, die per kalenderjaar 4000 gulden of de tegenwaarde daarvan in Dirhams niet te boven gaan en die in die andere Staat mochten zijn toegekend voor persoonlijke diensten, ten einde de middelen waarover hij ten behoeve van de bovengenoemde doeleinden beschikt, aan te vullen.

 

Artikel 22. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, waarop de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst geen toepassing vinden, zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV. Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 23

  1. Vermogen bestaande uit onroerende goederen zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.
  2. Vermogen bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, of uit roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
  3. Schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, alsmede roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid.
  4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V. Bepalingen tot vermijding van dubbele belasting

Artikel 24

A.

  1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Marokko mogen worden belast.
  2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eigen voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van dat belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6, 7, 10, zesde lid, 11, vijfde lid, 12, vijfde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, 20 en 23, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in Marokko mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
  3. Voor de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 12, tweede lid, en 16, derde lid, in Marokko mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, verleent Nederland op de aldus berekende belasting een vermindering ter grootte van het laagste van de volgende bedragen:
  4. het bedrag dat gelijk is aan de in Marokko geheven belasting;
  5. het bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag van de Nederlandse belasting, dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.

 

B.

  1. Marokko is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast.
  2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eigen voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting/verleent Marokko een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van dat belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6, 7, 10, zesde lid, 11, vijfde lid, 12, vijfde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, 16, eerste lid, 17, tweede lid, 18, 20 en 23, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
  3. Voor de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 12, tweede lid, en 16, derde lid, in Nederland mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, verleent Marokko op de aldus berekende belasting een vermindering ter grootte van het laagste van de volgende bedragen:
  4. het bedrag dat gelijk is aan de in Nederland geheven belasting;
  5. het bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag van de Marokkaanse belasting, dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.

 

  1. Indien voordelen die volgens artikel 14, vijfde lid, in een van de Staten mogen worden belast, toekomen aan een inwoner van de andere Staat, verleent de eerstbedoelde Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de andere Staat over die voordelen is geheven.

HOOFDSTUK VI. Bijzondere bepalingen

Artikel 25. Non-discriminatie

  1. Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
  2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
  3. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
  4. In dit artikel ziet de uitdrukking „belastingheffing” op belastingen van elk soort en benaming.

Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

  1. Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van elk van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.
  2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden.
  3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
  4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

  1. De bevoegde autoriteiten van de beide Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst, in het bijzonder om fraude te voorkomen. Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheim gehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast melde vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken of met de beslissing in daarop betrekking hebbende bezwaar- of beroepsprocedures.
  2. In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:
  3. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
  4. gegevens te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere Staat;
  5. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handels werkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

 

  1. De uitwisseling van inlichtingen heeft plaats hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek met betrekking tot concrete gevallen. De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg een lijst van inlichtingen vast, die ambtshalve worden verstrekt.

Artikel 28. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
  2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 29. Uitbreiding tot andere gebieden

  1. Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel hetzij met de noodzakelijke wijzigingen worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen, indien dit land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
  2. Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van deze Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van deze Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.

HOOFDSTUK VII. Slotbepalingen

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst trreedt in werking op de dag waarop de beide Regeringen elkaar mededelen dat aan de voor hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan en de bepalingen ervan vinden toepassing:

  1. wat de bij de bron verschuldigde belastingen betreft: op inkomsten die op of na de eerste dag van de maand volgende op die van de inwerkingtreding worden toegekend of betaalbaar gesteld;
  2. wat de andere belastingen betreft: voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na de eerste januari van het jaar van inwerkingtreding.

 

Artikel 31. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht, maar elk van de Staten kan op of voor 30 juni van elk kalenderjaar te rekenen van het vijfde jaar sedert dat van de inwerkingtreding ervan haar schriftelijk langs diplomatieke weg aan de andere Staat opzeggen. In geval van opzegging voor de eerste juli van zulk een jaar is de Overeenkomst voor het laatst van toepassing:

  1. wat de bij de bron verschuldigde belastingen betreft: op inkomsten die uiterlijk op 31 december van het jaar van opzegging zijn toegekend of betaalbaar gesteld;
  2. wat de andere belastingen betreft: voor belastingjaren en -tijdvakken die uiterlijk op 31 december van het jaar van opzegging eindigen.

 

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Rabat, de 12de augustus 1977, in de Nederlandse, de Arabische en de Franse taal, in twee exemplaren, zijnde de drie teksten gelijkelijk gezaghebbend. In geval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Franse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) STRENGERS

Jan Strengers

Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden

Voor de Regering van het Koninkrijk Marokko

(w.g.) ABDELKADER BENSLIMANE

Abdelkader Benslimane

Minister van Financiën

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Marokko gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen, dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

  1. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

  1. Ad artikel 7

Interest, royalty's en andere kosten die door een onderneming van een van de Staten aan een onderneming van de andere Staat verschuldigd zijn, worden in aftrek toegelaten bij de berekening van de winst van de eerstbedoelde onderneming. Indien echter ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen beide ondernemingen of tussen beide ondernemingen en een derde het bedrag van de verschuldigde interest, royalty's en andere kosten hoger is dan het bedrag dat zij zonder zulk een verhouding zouden zijn overeengekomen is de voorgaande zin niet van toepassing op het daarboven uitgaande bedrag.

III. Ad artikelen 10, 11 en 12

Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

  1. Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 24, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.

  1. Ad artikel 27

De verplichting tot het uitwisselen van inlichtingen strekt zich niet uit tot inlichtingen die verkregen zijn van banken of van daarmede gelijkgestelde instellingen als zodanig. De uitdrukking „daarmede gelijkgestelde instellingen” omvat onder andere verzekeringsmaatschappijen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Rabat, de 12de augustus 1977, in de Nederlandse, de Arabische en de Franse taal, in twee exemplaren, zijnde de drie teksten gelijkelijk gezaghebbend. In geval de Nederlandse en de Arabische tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Franse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) STRENGERS

Jan Strengers

Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden

Voor de Regering van het Koninkrijk Marokko

(w.g.) ABDELKADER BENSLIMANE

Abdelkader Benslimane

Minister van Financiën

Terug

Contact opnemen met Innovative Tax




Bezoekadres

Contact

Volg ons